4. Over de LOT Prijs en het taalgala

 Frank Drijkoningen, april 2003 
Frank Drijkoningen is verbonden aan de vakgroepen Frans en Taalkunde aan de Universiteit van Utrecht. Verder is hij programma-coordinator van de LOT graduate school.
  

De LOT Prijs is voor het eerst uitgeschreven halverwege de jaren 90. Het meer politieke doel van de prijs destijds was het stimuleren van taalkundigen om populariserende artikelen te schrijven.

Een algemenere observatie was dat er in bijvoorbeeld de wetenschappelijke bijlages van kranten zelden aandacht besteed aan de taalkundige issues en oplossingen van taalkundige problemen op de manier waarop LOT dit graag zou zien, namelijk geënt op recente onderzoeksvragen en - algemener gesteld - geënt op de recentere taalkundige onderzoeksissues die de basis vormen van de onderzoekschool LOT en zijn deelnemende onderzoeksinstellingen ( Landelijke Onderzoekschool Taalwetenschap, http://www.lotschool.nl ).

Het is niet zo dat kranten en tijdschriften geen aandacht besteden of geen ruimte willen inruimen voor talige issues. Die bereidheid is er op zich. De nieuwe editie van een van Dale mag zich altijd verheugen op een goede belangstelling; spellingsregels en nieuwe wetten hiervoor vormen ook een dankbare bron van discussie voor journalisten; taalverloedering en de status van het Nederlands en de Nederlandse cultuur tegenover het verengelsen cq. veramerikaniseren van taal en cultuur is ook regelmatig een topic / onderwerp, ook voor columnschrijvers en ingezonden brieven van lezers.

Wat dat betreft is taal iets waarover iedereen zo zijn eigen mening heeft, inclusief zijn impliciete atheoretische opvatting over wat taal is en hoe taal in elkaar steekt.

Tegelijkertijd is hiermee echter duidelijk dat de binnen LOT onderzochte taalkundige vragen relatief ver afstaan van wat een goede taalgebruiker denkt dat onderzoeksissues zijn.

Hoe anders is het in andere wetenschappen. Laten we een bezoek brengen aan de bakker. Geconfronteerd met een keuze aan broden, neem ik regelmatig een volkoren mee, maar soms ook wel wit. Ik volg hierbij mijn eigen idee, maar ik voel mij onzeker hierover soms, dus wil ik graag een advies van een gezaghebbende wetenschapper. Hiervoor neem ik contact op met een professor van het AZU waarvan ik in een gidsje gelezen heb dat hij beroemd was voor zijn werk over spijsverteringsorganen. Tot mijn verbazing antwoordt deze professor echter dat hij zich met de fundamentele processen van de spijsverteringsorganen van de gezonde mens bezig houdt en dat het hem worst zal wezen of ik bruin of wit bij de bakker koop.

In dit soort gevallen weet men normaal gesproken wel dat men voor de individuele keuze tussen een wit en een bruin brood niet bij de wetenschappers van een universiteit moet zijn. En kan men zich ook redelijk voorstellen dat er fundamentelere vragen zijn over de menselijke spijsverteringsorganen en dat die juist aan de universiteit onderzocht worden. En als men een advies wil, dan kan men contact opnemen met een adviesburo voor voeding - waarvan de folder misschien gewoon in de bus valt.

Echter, zoniet bij de ``taalkunde''. Voor de keuze tussen het lidwoord het en het lidwoord de volgt men zijn eigen intuitie. Bij twijfel raadplege men een woordenboek of een grammatica. That's it uit algemeen perspectief: Taalkundigen schrijven woordenboeken en grammatica's. Dit type nuttig werk echter bevindt zich op het niveau van een adviesburo voor voeding. Gemiddeld genomen weet men helemaal niet wat de fundamentelere vragen over taal zouden zijn en dat het überhaupt zinnig en mogelijk is ze te stellen. Men is gemiddeld genomen wél verbaasd als een taalkundige de neiging heeft dit type vragen irrelevant te vinden: ``Het zal mij worst wezen of je de paper of het paper opschrijft''.

Aan de andere kant is het ook zo dat veel theoretisch relevant onderzoek een hoog ``ivoren toren'' gehalte heeft, gebaseerd op de gedachte dat het echte onderzoek voor een leek toch onbegrijpelijk is. Dit geldt overal in de wetenschap, dus ook voor de medicus en voor de taalkundige. In de praktijk hebben de medici het wat dat betreft makkelijk - er zijn diverse mensen en groeperingen die de ontoegankelijke echte onderzoeksresultaten vertalen naar de meer pragmatisch georiënteerde buitenwereld.

De LOT Prijs pikt hier een draad op. Het was helemaal niet de gewoonte van taalkundigen om nieuwe resultaten (als een wetenschappelijk iets) te vertalen of aan te passen voor ``de buitenwereld''. De status van dit type werk is bovendien relatief laag. In de praktijk gebeurde er gewoon niets; het was dan ook niet echt verbazingwekkend dat men niet wist wat fundamentele vragen over taal zijn - die resultaten zijn nooit `behapbaar' ergens opgeschreven.

De periode waarin de LOT Prijs zijn geboorte maakte was daarnaast een periode waarin duidelijk werd dat aardig wat geld voor onderzoek via `competitie' verworven zou moeten worden en waarin ook duidelijk werd dat deze competitie regelmatig zou zijn met mensen uit dat wat in de vorige alinea de ``buitenwereld'' genoemd werd. Die buitenwereld is groot. Faculteits-intern bijvoorbeeld al literatoren, historici, communicatie-specialisten, daarbuiten bijvoorbeeld computertaalkundigen in de hoek van de artificiele intelligentie of informatietechnologie, maar ook bijvoorbeeld therapeuten en bepaalde groeperingen medici (denk bv. aan gebarentaal, dyslexie). Het zou deze competitie schaden als ook deze groeperingen geen algemeen beeld of een incorrect beeld hadden van de hedendaagse taalkunde.

Dit was moeilijk. Na een aarzelende start waarbij de LOT Prijs uiteindelijk niet uitgereikt werd, sla ik momenteel nog steeds regelmatig een bundel open: een bundel van Jan Don en Frank Jansen, ``Over Taal''. De bundel bevat een ruim aantal populariserende korte artikelen van verschillende aard, en overigens ook van verschillende geslaagdheid. Langzaamaan is er hiermee echter toch iets op gang gekomen. Tegenwoordig vindt toch behoorlijk wat meer populariserend werk plaats, en daarvoor is de LOT Prijs bedoeld. In de praktijk valt overigens te constateren dat de prijs de laatste tijd meer als `prijs na publicatie' functioneert dan als `stimulans vooraf voorafgaand aan publicatie'. Dat is alleen maar goed. Als populariseren gewoon gedaan wordt door een aantal auteurs, en die kunnen achteraf daar een prijs ontvangen, dan vindt het populariseren feitelijk plaats zonder de prijs als zodanig. Maar blijft moeilijk. Wat is populariseren eigenlijk? Is populariseren voldoende om een `image probleem' op te lossen?

Het beeld van de situatie in de taalkunde en de daarbij rijzende image-problemen waren niet alleen voer voor discussie binnen LOT. Iets eerder in de tijd waren de twee vakverenigingen van taalkundigen in Nederland, de AVT (Algemenere Vereniging voor Taalwetenschap (http://odur.let.rug.nl/orgs/avt/)) en de Anéla (Association erlandaise de Linguistique textbfAppliquée (http://www.anela.nl/) bezig met het discussieren over vergelijkbare issues en ontwikkelden het concept `dissertatieprijs'. Ook hier werd gekozen voor een middag waarop genomineerde gepromoveerden de resultaten van hun onderzoek voor een breed publiek toegankelijk maakten.

De combinatie van de twee initiateven, de dissertatieprijs van de AVT en de Anéla en de prijs van LOT leidde tot dat wat momenteel het Taalgala is. Het taalgala wordt gezamenlijk georganiseerd door de AVT, de LOT en de Anéla: gALA in ``taalgala'' is als woord meer verwant aan GALA (Generative Approaches to Language Acquisition ) dan aan een Gala, het feest waarop men geacht wordt in kledij zijn intrede te maken. De metafoor doet zijn werk echter wel, het taalgala is een feestelijke gelegenheid.

Het eerstvolgende taalgala zal plaatsvinden op vrijdag 10 oktober 2003 in Utrecht.

Tijdens het vorige taalgala, in oktober 2002, was de winnares Petra Hendriks uit Groningen. Een bijdrage van haar staat in deze LINK.

Eric Auer 2003-06-18