Subsecties

3. Interview met Martin Everaert, adjunct directeur LOT

 door Martijn Willemsen, Utrecht, 15-04-2003 
  


Kunt u in het kort vertellen wat LOT inhoudt?


Dan moet ik eerst even uitleggen wat een onderzoekschool is. Een tiental jaren geleden heeft het KNAW dat concept geïnitieerd. Dat concept hield in dat een groep mensen die een bepaalde kwaliteit hebben zich verenigen om met name promovendi (AIO's) te begeleiden en onderwijs te geven. Het AIO-schap was toen nog niet zo lang ingesteld. AIO's moesten onderwijs volgen en kregen daardoor ook minder salaris. Om dat onderwijs aan promovendi vorm te geven werd een aantal onderzoekscholen ingesteld. Die onderzoekscholen konden zich laten erkennen door het KNAW. De taalkundigen in Nederland hebben dat toen ook gedaan. Bijna alle taalkundigen hebben zich verzameld in die landelijke onderzoekschool taalwetenschappen (LOT) en zich in 1994 laten erkennen. Die erkenning duurt vijf jaar, dat is dus in 1999 herhaald en aan het eind van dit jaar gebeurt dat nog een keer. In principe is de onderzoekschool dus primair gericht op onderwijs aan promovendi.


Op de internetsite viel me meteen de gigantische lijst aan namen van aan LOT verbonden personen op. Hoe communiceert men met elkaar? In hoeverre gaat iedereen gewoon zijn eigen weg?


Om te beginnen verenigt het veel taalkundigen met elkaar. Dat zijn taalkundigen van de universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit, de universiteit van Leiden, Tilburg, Nijmegen en Utrecht, maar niet Groningen. Dus niet alle taalkundigen doen mee. Hier en daar zijn er ook taalkundigen op technische universiteiten bij betrokken. De communicatie werkt doordat we LOT heel bewust hebben geconstrueerd als een soort netwerk van instituten. De basiseenheid van LOT waren vroeger vier en zijn nu zes instituten. De onderzoekers zullen elkaar primair binnen hun eigen instituut ontmoeten en dingen samen doen. Door de landelijke onderzoekschool is het wel zo dat in de loop der jaren onderzoekers elkaar veel makkelijker vinden om samen dingen te regelen. Maar veel belangrijker is het dat promovendi gezamenlijk les krijgen. Voor promovendi is LOT veel zichtbaarder dan voor medewerkers. In januari en juni volgen zij scholen waarbij alle promovendi in Nederland bij elkaar komen en samen onderwijs krijgen. Het is een beetje een op netwerk georiënteerd geheel. Maar er is natuurlijk niet zo'n sterke band als tussen onderzoekers die bij één instituut horen.


U vertelde dat de erkenning per vijf jaar wordt verlengd. Waarom is dat?


Het idee is dat men een soort bewijs van kwaliteit geeft. En dat bewijs geef je niet tot in lengte van dagen. Om de zoveel tijd moet je kijken of die kwaliteit nog steeds geldt.


Maar het zou theoretisch dus mogelijk zijn dat LOT ophoudt te bestaan?


Het kan ophouden doordat het KNAW besluit geen erkenning te geven. Het kan ook zijn dat scholen zelf besluiten geen hererkenning aan te vragen. In Logic had bijvoorbeeld vorig jaar hererkend moeten worden. Maar zij zagen daar toen het profijt niet van in. Dit jaar gaan ze die hererkenning overigens wel weer aanvragen.


Tot de doelstellingen van LOT behoort onder andere het beschermen van de kwaliteit van onderzoek en het stimuleren van nieuw onderzoek. Hoe goot dat in zijn werk? Worden er alleen richtlijnen gegeven via het gegeven onderwijs of gebeurt dat ook op andere manieren?


Je kunt niet aan tafel gaan zitten en zeggen: nu ga ik onderzoek vernieuwen. Je moet daar de voorwaarden voor scheppen. Een van de voorwaarden voor vernieuwing van onderzoek is dat je onderzoekers die geneigd zijn zich te concentreren op hun eigen onderzoeksgebied in contact brengt met anderen. Dat gezamenlijk onderwijs geven aan promovendi is bijvoorbeeld een methode om dat te doen. A. Zij komen daar in contact met andere docenten waar zij onderwijs van volgen. B. Je hebt dan natuurlijk een vrij gemêleerd gezelschap van promovendi, veel gemêleerder dan in je eigen instituut, dat in jouw college jouw aannames en ideeën op de proef stelt. Dat kennismaken met andere promovendi van buiten je eigen universiteit is gewoon een groot voordeel. Natuurlijk kun je sowieso wel colleges volgen op andere universiteiten, maar dat doe je niet zo snel.

Wat ook gebeurt is dat er programma's worden gestart, met name door het NWO, waarbij ze een hele hoop geld investeren om onderzoek te stimuleren. Bijvoorbeeld het cognitieprogramma waarbij ze investeren in onderzoek op het gebied van cognitiewetenschappen. Op zo'n moment proberen wij wel onderzoekers met elkaar in contact te brengen, en onderzoeksvragen te maken die over de verschillende onderzoeksgroepen (universiteiten) heen lopen. Daarmee proberen we onderzoeksaanvragen interdisciplinair te maken, breder en sterker.


Het gaat dus vooral om het leggen van banden tussen mensen?


Ja. Het is niet zo dat wij als onderzoekschool zelf geld hebben om een bepaald onderzoek te stimuleren. Je moet reageren op bestaande onderzoekstimuleringsprogramma's en daar op inspelen. Soms kun je dat op landelijk niveau doen en soms niet. Het is een langzaam proces.


LOT werkt ook internationaal, hoe gaat dat?


NWO geeft de mogelijkheid om subsidies voor internationalisering aan te vragen. Alle onderzoekscholen in geesteswetenschappen kunnen dat doen. Als landelijke onderzoekschool doen we daar aan mee. Belangrijker is dat we op het gebied van onderwijs erg hoog scoren in het buitenland. Mensen zijn daar erg verbaasd dat alle taalkundigen als het ware een organisatie hebben die dingen kan doen en dingen kan organiseren. We hebben zo nu en dan met onderzoekscholen elders gezamenlijk onderwijs gegeven. Een zomerschool die nog wat internationaler was dan anders. Dat hebben we vier jaar geleden met Potsdam gedaan en het jaar daarvoor met onderzoekscholen in Engeland. Dat werd dus gedaan met geld van het NWO en zo ben je in staat om met die fondsen van NWO allerlei kleine projectjes te stimuleren.

De afgelopen twee jaar is er een nieuwe ontwikkeling, namelijk dat we als landelijke onderzoekschool hebben geprobeerd om via de EG geld te krijgen. De EG heeft zogenaamde kaderprogramma's waar erg veel geld beschikbaar is voor onderzoek. We hebben net vandaag een aanvraag ingeleverd bij de EG voor een groot internationaal project waaraan tien landen mee zullen doen in 25 onderzoeksgroepen. Daarbij zitten vier onderzoeksgroepen uit Nederland, die zich dan ook presenteren als één groep, als één landelijke onderzoekschool. De groepen hier die daar aan mee doen zijn wij, Utrecht en Nijmegen en Amsterdam plus het Max Planck instituut. Hoewel we allemaal verschillend zijn zitten we daar dus niet als losse partners in dat enorme netwerk van 25 partners maar presenteren wij ons als Utrecht maar ook onderdeel van LOT of Amsterdam maar ook onderdeel van LOT etc. Ik merk dat op dat soort niveaus het feit dat je al onderling samenwerkt je versterkt. Je bent een sterke partner.


Wat houdt dat grote internationale project precies in?


Dat project heet 'Typeweb' en is eigenlijk meer een combinatie van het maken van voorzieningen ten behoeve van onderzoek. Maar daarbij hoort toch ook onderzoek dat wij zelf doen. Het gaat over typologisch onderzoek, dus taalvergelijkend onderzoek. Er zijn heel veel onderzoekers, die allemaal hun eigen gegevens over al die verscheidenheid van fenomenen in talen netjes hebben geordend. Vroeger deden ze dat in een boek maar tegenwoordig doen ze dat vaker in een database. Dat is makkelijker, je kunt makkelijker zoeken en de informatie er makkelijker uithalen. Het voorstel dat wij nu indienen is om iets te ontwerpen waardoor al die databases aan elkaar gekoppeld kunnen worden, waardoor je informatie van de ene database als het ware kunt koppelen aan die van een andere database, in de hoop dat dat je in staat stelt om vragen op een makkelijker manier te beantwoorden. In zijn algemeenheid zijn dat soort dingen er heel sterk op gericht om onderzoeksmateriaal elektronisch beschikbaar te krijgen. Taalkunde loopt daar binnen de geesteswetenschappen in voorop en dat willen we ook zo houden.

Het andere wat in dat project gebeurt heeft meer met hulpmiddelen te maken. Je moet je voorstellen dat we in de wereld heel veel talen hebben, 6000 of meer. Heel veel daarvan zijn nog niet beschreven. En nu gaan er mensen naar een bepaald land, ik noem maar Bolivia of Nieuw Guinea, om daar een taal te beschrijven. Die mensen wil je graag hulpmiddelen meegeven om ze daar te helpen. Ze zitten daar helemaal op zichzelf en wat we nu aan het ontwerpen zijn is als het ware software die je op je laptop kunt plaatsen, die je dan meeneemt en die je ter plekke kan helpen bij het beschrijven van taal. Die databases en hulpmiddelen voor veldwerk zijn twee dingen die te maken hebben met typologie, dus dat taalbeschrijvend en taalvergelijkend werk. Die hebben we bij elkaar gevlochten in een project en dat project wordt nu dus ingediend. Andere landen die meedoen zijn Engeland, Duitsland, Finland, Frankrijk, Oostenrijk etc. Het zijn 25 onderzoeksgroepen maar LOT heeft het initiatief genomen.


Is LOT ook op ander gebied actief?


Hier gaat het om onderzoek maar als LOT willen we ons ook actief opstellen voor andere zaken, bijvoorbeeld met de populariseringsprijs. Maar we hebben een aantal jaren geleden bijvoorbeeld ook geprobeerd actief op te treden in het debat over de multiculturele samenleving en wat dat betekent voor talen en taalonderwijs en de visie op taal daarin. Er is toen een manifest uitgegeven van een aantal taalkundigen en dat is toen op kosten van LOT verspreid. Daarnaast hebben we toen in dat kader een dag georganiseerd. Belangenbehartiging van taalkunde is een beetje een groot woord, maar we proberen dat waar dat kan wel te doen.

De functie van bemiddelaar is erg belangrijk. LOT bestaat nu tien jaar en je merkt steeds meer dat LOT inderdaad die functie tussen groepen, soms initiërend, soms faciliterend kan waarmaken.


Hoe krijgen studenten met LOT te maken?


Studenten hebben nu nog weinig met LOT te maken. Het is eigenlijk primair voor promovendi. We gaan dat wel veranderen. We gaan het mogelijk maken dat gevorderde MA studenten, dus in het nieuwe systeem, die bijna klaar zijn met hun onderzoeks-MA in een tweejarig traject ook deel kunnen gaan uitmaken van die gemeenschap doordat ze die colleges gaan volgen en zo dus ook heel makkelijk in contact kunnen komen met die docenten e.d. Via die zomer en winterschool krijg je toegang tot die poel van taalkundigen.

Voor meer informatie:

http://www.lotschool.nl (Let ook op de mogelijkheid dissertaties van promovendi, uitgegeven door LOT, gratis te downloaden of tegen productiekosten in boekvorm te bestellen.)

That's the LOT, Handbook of the Netherlands Graduate School of Linguistics (wordt elke twee jaar vernieuwd)

Eric Auer 2003-06-18