Conceptuele Semantiek: College 9, Maandag 3 december 2001

Inleiding:

Professor Verkuyl raadde ons aan goed voor ogen te houden de verschillen tussen de klassieke theorie en de prototypetheorie en de problemen en bezwaren die men daarmee heeft. Probeer de ideeën en begrippen die je in deze collegereeks leert een plaats te geven in dat wat je reeds hebt geleerd.

Vandaag staan het artikel van Jackendoff: "What's in the lexicon?" en hoofdstuk III van het boekwerkje van Verkuyl centraaal.

Ook behandelen we de noodzakelijke en de voldoende voorwaarde, waar interessante elementen / conclusies uit volgen.

Jackendoff: "What's in the lexicon?"

Jackendoff is - zoals Lakoff - bezig met de kwestie: Hoe werkt het semantische geheugen, gegeven dat wat we van de taal weten? Twee verschillende visies: HJV stelt dat het object van de taalkunde in de menselijke geest, ons brein zit; anderen zien taal als een sociaal project, dat bestaat bij de gratie van de werkelijkheid ( bv. het veelgelezen populair-wetenschappelijke tijdschrift Onze Taal).

Chomsky, waar onze docent op voortborduurt, zorgde voor drastische veranderingen. Hij maakt ons attent op het brein aspect van taal. Chomsky gaat ervan uit dat ons taalvermogen aangeboren is, in de vorm van een Universele Grammatica. Zonder het bestaan van zo'n aangeboren systeem in het brein van de mens is het leren van een taal een onmogelijke taak. Zijn bewijs daarvoor:

  1. een kind leert heel snel en allen vrijwel gelijk in hun moedertaal
  2. een kind kan ook hele nieuwe zinnen en woorden produceren.
  3. Conclusie: het kan niet dat dit alleen aangeleerd wordt, dit moet grotendeeld , qua opties, in het brein zitten. Zie ook de filosoof-logische bandering van o.a Frege, Russell, Carnap, Putnam.

Recursie is essentieel voor het menselijk taalvermogen. Onze hersenen zijn bij de geboorte bepaald: er zijn gespecialiseerde onderdelen in ons brein met diverse taalelementen bezig.

Semantisch geheugen (bv. woorden aanleren) is heel wat anders dan het episodisch geheugen (uit de herinneringen, je eigen ervaring kun je taal toetsen en nieuwe taalconstructies vormen).

Het principe van de "discrete oneindigheid" is een systeem van symbolen, de taal heeft concrete eenheden. Het stelt ons in staat om taal te leren, te begrijpen en te uiten.

Syntaxis stond (en staat) al lange tijd centraal in de taalkunde. Dit stelt ons taalvermogen op één lijn met tellen en redeneren. Het model zag er als volgt uit:

Lexicon (met syntaxis verbonden)
|
Syntaxis (generatief)
/\
Fonlogie (interpretatie)Semantiek (interpretatie)

Het probleem van het klassieke (Chomskyaanse) model is dat van een syntactische representatie eigenlijk weer nieuwe representaties (fonologisch / semantisch) worden gemaakt. Van interpretatie is derhalve geen sprake. Chomsky redt zich eruit door te zeggen dat betekenis in het brein van de mens zit en niet zozeer in de buitenwereld. Vraag is natuurlijk of deze stelling houdbaar is.

Jacobson wil af van de bovengenoemde syntactische overwaardering. Hij ziet syntaxis niet als enige generatieve component. Fonologie en semantiek zijn in zijn visie eveneens generatieve componenten. Hij stelt een drie-sporenbeleid voor[*]. Zijn model ziet er daarom als volgt uit:

Rules: Fonetiek <--> Syntaxis <--> Semantiek
  1Phrase   1NPa   TOKEN
Structure: 2Cl 3Wd  2Detb 3Nc   INSTANCE OF [TYPE: CAT]c
  syl syl     count   [DEF]b
  /de/ /kat/     sing.   ->a

Niet elk deel van dit representatie model hoeft gevuld te zijn voor elk woord of lexeem. De volgende voorbeelden laten dat zien:

Welke aspecten bevinden zich in het Lange Termijn Geheugen en welke in het Werkgeheugen (vroeger korte termijn geheugen geheten) ?

Het is een grote mythe dat we woorden uit ons hoofd leren. We leren woorden in een context, meestal in uitdrukkingen e.a. verbanden. Verder zijn woorden niet de enige eenheden die we leren. De stelling lexicaal item = woord geldt dus niet. Jackendoff wil laten zien dat ook kleinere eenheden (bijvoorbeeld affixen) en grotere (bijvoorbeeld uitdrukkingen en idiomen) een lexicaal item kunnen zijn. We kunnen 3 toestanden onderscheiden:

We kunnen 3 toestanden onderscheiden:

  1. volledige productie: Jan + loopt -> Jan loopt
  2. semi-productie: dat konden ze in hun zak steken (tussen lexicaale items en volledige productie)
  3. woorden, phrases en idiomen die je apart moet leren.

Lexicon is een opslagplaats waarin hard wordt gewerkt.
Terwijl dog en men zowel woorden als lexicale items zijn, is dogs slechts een woord, het meervoudsaffix -s is slechts een lexicaal item.

Sommige connectionisten beweren dat kinderen alle verleden tijdsvormen van het Engels aanleren op basis van patroon associatie, niet door regels te leren). Dat gaat goed voor onregelmatige werkwoorden (in het Nederlands een gesloten groep van ongeveer 160 werkwoorden), maar regelmatige inflectie blijkt veel beter te beschrijven met behulp van symbolische regels, gebruikmakend van variabelen. Voorbeeld: Xverb -> (X+ed)verb-past. Het gebruik van variabelen is een veelvoorkomend mechanisme in het menselijk brein, ook al is patroon associatie ook een gebruikt middel.

Met het modellaire model kun je wel de juiste voorspellingen doen. Productiekrachten staan t.o.v. niet-productieve krachten. De indexen om het schema van het drie-sporenbeleid (zie eerder in deze samenvatting, het 2e plaatje) te vormen, zijn noodzakelijk om het model te vormen. De grammatica voor deze indexen is essentieel, maar dat legt Jackendoff niet verder uit.

Jackendoff is een belangrijke conceptueel semanticus, aan de formele kant. Joost Schwarz en HJV hebben Jackendoffs systeem verwiskundigd.


Henk Verkuyl, "Semantiek, het verband tussen taal en werkelijkheid", h. II en III

Hoofdstuk II - p. 19..51

Op p.40 legt Verkuyl de klassieke theorie uit a.d.h.v. het vooreeld STOEL (x). Problemen zijn de noodzakelijke en de voldoende voorwaarde. Vergeet ook het belang van inclusie niet.

Verkuyl gebruikt het concept van semnatische netwerken in zijn boek. Laten we als voorbeeld het concept STOEL eens bekijken:
Als STOEL (x), dan is DING (x), FYSISCH (x) en OM-TE-ZITTEN (x).
Omdat de eigenschap FYSISCH eigenlijk al geïmpliceerd wordt in de eigenschap DING, is het niet noodzakelijk de eerst genoemde eigenschap op te nemen in de representatie van STOEL.

Op pagina 49 zie je hoe zo'n netwerk werkt: dit zijn ketens van opvraagbaarheid, een gesloten systeem van keteninformatie. Een unieke band tussen woord en begrip is wenselijk: dat was het grote voordeel van het klassieke model.

Een voorbeeld van een knoop in een semantisch netwerk:

hengst(x)naam<-> HENGST(x)begrip

HENGST(x) -> PAARD(x)
MANNELIJK(x)

HJV stelt dat subsymbolische informatie zich vnl. in het episodisch geheugen bevindt.

Voorbeeld: een brief schrijven - Het werkwoord schrijven heeft een aantal vaste argumenten:
persoon A schrijft persoon B iets (X, hier: een brief).
Er zijn dus 3 rollen/ argumenten aanwezig: subject, direct object en indirect object.

Denk ook aan de duratieve eenheid t.o.v. de afgesloten eenheid: duurt de handeling (hier: het schrijven van een brief) voort of is die afgelopen. Deze noodzaak tot symbolisch gedrag is zeer taal-afhankelijk.

Hoofdstuk 3 -- p. 52..80

Verkuyl beschouwt basale set operaties als de natuurlijke manier van denken, als het gaat om de relatie tussen woordparen. Dit geldt niet alleen voor de woorden waarvan de extensie een set is in mathematische zin, maar voor elk woord waarvan de extensie gezien kan worden als een subruimte van het discourse domein.

A-B A-B <-- A
A-B A*B B-A
B --> B-A B-A
[discourse universe]

Hyponomie, hyperonomie, antonomie en synonymie : belangrijk, al heel lang bekend:

De betekenisverbanden en betekenisvormingen worden in deze gevallen voorspeld door simpele kwantificaties.

Veel definities in het woordenboek moeten als drievoudig niet-leeg beschouwd worden (zie overzicht p.55). Mensen zien bijvoorbeeld een nuance verschil tussen proefschrift en dissertatie, en de man/vrouw antonomie komt op de tocht te staan door het bestaan van bijvoorbeeld transseksuelen. Verkuyl betreurt het feit dat dit in de meeste woordenboeken genegeerd wordt en dat het idee dat we te maken hebben met simpele kwantificeerbaarheid nog steeds hoog gehouden wordt.

Een voorbeeld van een situatie waarin drievoudig niet-leeg duidelijk een betere optie is dan hyponymie/hyperonymie, synonymie of antonymie
is de volgende: A is een vrouw, B is een bejaarde

X == "Alle raven zijn zwart" is nu (nog ) een conditio sine qua non.
Interpretatie: Voorzover onze kennis reikt, geldt dat X waar is.
Roodborst is (nu nog) altijd een vogel, maar wat als we in de toekomst op een andere planeet een roodborstje ontdekken dat geen vogel is? Zo is een walvis geen vis, hoewel we dat vroeger wel dachten, indachtig het idee "x zwemt in water, dus is het een vis". Zo was een minister vroeger altijd een man, maar sinds KVPer Marga Klompé niet meer.

Uw verslaggevers, Catherine van Beuningen, Eric Auer en Pim Walenkamp.


[*] this can also used as an unified representation of items in our memory, allowing to have several aspects of processing done using a simple, unification like rule to combine structural/representation triples like the one shown below

Initial conversion from MS word 8 (97/2000) by MSWordView (mswordview 0.5.14 (bw6)) MSWordView written by Caolan McNamara