Mijnheer Smit bracht het kind naar huis. De dokter verwees mevrouw Slijper naar een specialist. De jager lokte de konijnen uit hun hol. De surveillante gebood de leerlingen te zwijgen. Het kind biedt een tekening aan de koningin aan. De promovendus presenteerde de voorzitter het proefschrift. De burgemeester overhandigde de stadssleutel aan Prins Carnaval. De jongleur leerde het meisje jongleren. De scheikundige demonstreerde zijn proef aan de klas. De heer ontfutselde het succesrecept aan de kok. De gravin schonk het geld aan een goed doel. De piloot zet het vliegtuig aan de grond. De oude man offerde de bloemen aan de voorouders. De popster doneerde de opbrengst aan de armen. Bush richtte zijn oproep aan de senaat. Bill Gates verkocht Windows aan iedereen. Simon vroeg uitleg aan zijn grote broer. De poes verstopt de vogel in de emmer. De verkoper verkocht een Ferrari aan een bejaard koppel. Het programma veranderde het bestand van de leerling.